Cassatie
De tekst van het beroep in cassatie bij de Hoge Raad der Nederlanden. Doel is aan te
geven op welke punten het Gerechtshof in de fout is gegaan.
Sexbierum, 30 mei 1999
Hoge Raad der Nederlanden
p/a Belastingkamer Gerechtshof Leeuwarden
Postbus 1704
8901 CA LEEUWARDEN
Betreft: beroepschrift in cassatie tegen de uitspraak van het gerechtshof te Leeuwarden,
kenmerk BK-98/00216, nummer 216/98 d.d. 16 april 1999
Bijlagen: copie van bovengenoemde uitspraak
Geachte leden van de Hoge Raad der Nederlanden,
Als middelen van cassatie draag ik voor: Schending van het recht, in het bijzonder:
Foutieve vaststelling van de feiten door het Gerechtshof, met name in:
De conclusie in paragraaf 5 is onder andere gebaseerd op onder andere de door mij
betwiste paragrafen 2 en 4.1 en houdt geen rekening met relevante passages en conclusies
uit het arrest van de Hoge Raad der Nederlanden nummer 31.657 d.d. 8 januari 1997 en is
mijns inziens onjuist.
1) PARAGRAAF 2
In paragraaf 2 stelt het Gerechtshof als feit vast:
"...zonder dat bij de aanvang van het parkeren de verschuldigde belasting was
voldaan."
Het Gerechtshof heeft bovenstaande als feit en als uitgangspunt voor het vonnis gebruikt.
Zowel op bij de overmaking van de naheffingskosten (ad Fl 65,-), als in het bezwaarschrift
aan de Gemeente Harlingen (hierna: Gemeente), als in het beroepsschrift heb ik aangegeven
dat mijns inziens reeds parkeerbelasting was betaald. Op geen enkel moment heeft de
Gemeente mijn stelling dat parkeerbelasting is betaald weerlegd of betwist. De Gemeente
heeft slechts aangevoerd dat het parkeren niet met in acht neming van de gestelde
voorschriften (uit: afwijzing bezwaarschrift d.d. 8 januari 1998).
Derhalve is mijn stelling dat bij het aanvang van het parkeren wèl de verschuldigde
belasting was voldaan (echter niet op het moment van parkeren voldaan, maar geruime tijd
ervoor) en derhalve bestrijd ik de juistheid van paragraaf 2 op dit punt. Cruciaal hierbij
is de keuze voor het woord 'was' in plaats van het woord 'is', hetgeen de paragraaf mijns
inziens correct zou maken.
2) PARAGRAAF 4.1
In paragraaf 4.1 stelt het Gerechtshof vast:
"'Niet in geschil is dat voor het parkeren van een voertuig op de onderwerpelijke
parkeerplaats parkeerbelasting moet worden voldaan met behulp van parkeerapparatuur.''
(stelling 1)
en aansluitend:
"Vaststaat dat deze belasting door belanghebbende niet op voorgeschreven wijze is
voldaan." (stelling 2)
De door mij gewraakte stelling hierbij is stelling 1: in voorgaande alinea heb ik reeds
aangehaald dat op minimaal drie momenten (overmaking, bezwaarschrift, zitting) door mij is
aangegeven dat naar mijn mening na betaling van de parkeerbelasting per voorschot er geen
gebruik hoeft te worden gemaakt van de parkeerapparatuur. Derhalve is stelling 1 onjuist,
aangezien de Gemeente stelt dat de parkeerapparatuur moet worden gebruikt (als enig
aangifte en betalingsmiddel) en ik van mening ben dat deze niet hoeft te worden gebruikt
indien de betaling reeds is geschied. Dit punt is dus wèl in geschil.
Stelling 2 wordt door mij niet betwist, en heb ik voor de duidelijkheid aan het eind van
de zitting dan ook uitgesproken in de trant van:
'Voor de duidelijkheid: ik heb geen gebruik gemaakt van de parkeermeter' om de feiten
duidelijk te houden.
3) DE CONCLUSIE IN PARAGRAAF 5
De Gemeente heeft slechts aangegeven dat de geldende voorschiften (kaartje kopen bij
automaat en achter het voorruit plaatsen) niet in acht zijn genomen (paragraaf 3.2 van de
uitspraak van het Gerechtshof).
In het arrest van de Hoge Raad der Nederlanden nummer 31.657 d.d. 8 januari 1997 heeft de
Hoge Raad reeds beslist over de afdwingbaarheid van de verplichting tot betalen op
aangifte volgens aanvullende voorwaarden (zie de gehele paragraaf 3 van het arrest). In
paragraaf 3.5 van het arrest van de Hoge Raad concludeert m.i. de Hoge Raad dat het feit
of op juiste wijze aangifte is gedaan geen afdoende reden is voor opleggen van een
naheffingsaanslag, maar alleen het feit dat er tijdig betaald is van belang is. Aangezien
de Gemeente de betaling van parkeerbelasting, zoals geruime tijd vóór het moment van de
verplichting is geschied, niet heeft weerlegd of betwist, mag als feit worden vastgesteld
dat de betaling tijdig is geschied (zie hierboven de eerste alinea).
Mijn stelling dat parkeerbelasting middels overmaking tijdig is betaald (paragraaf 3.1 van
de schriftelijke uitspraak Gerechtshof) werd en wordt door de Gemeente niet betwist.
CONCLUDEREND
Aangezien in het genoemde arrest in paragrafen 3.6 en 3.7 over de gronden van opleggen
van een naheffingsaanslag reeds is beslist èn vaststaat dat betaling tijdig is geschied,
wordt de uitspraak van het Gerechtshof in dit beroep aangevochten en wil ik de Hoge Raad
verzoeken te beslissen tot vernietiging van de naheffingsaanslag.
Met hoogachting,
H.F. Broekhuizen